Ezekiel 35

48) mensen;

Opdat de grote ongelijkheid, die daar is tussen dien groten God en ons nietige mensen, ons niet afschrikke, noch de conscientie en bevinding van ons onvermogen ons versaagd make, zo verzekert ons God hier met een zeer lieflijke aanspraak, dat Hij, niettegenstaande zulks alles, dat beloofde genadewerk aan zijne schapen zal voltrekken, alsof Hij zeide: Weest getroost en goedsmoeds, gij mijn lieve schaapjes, Ik ben en blijf uw Heiland. Vergelijk Joh. 10:28,29.

Joh 10.28,29
1) zet uw aangezicht

Zie boven Ezech. 6:2.

Eze 6.2

2) het gebergte Seir,

Het bergachtige land der Edomieten, Ezau's nakomelingen. Zie boven Ezech. 25:8,12, enz.

Eze 25.8,12
3) [wil] aan u,

Gelijk boven Ezech. 13:8.

Eze 13.8

4) hand tegen u uitstrekken,

Zie boven Ezech. 14:9.

Eze 14.9

5) en een schrik.

Of, tel de uiterste verwoesting, of ontzetting, of verwoesting en verwoesting, gelijk boven Ezech. 33:28, en hier onder Ezech. 35:7.

Eze 33.28 35.7
6) eeuwige vijandschap hebt,

Hebreeuws, vijandschap der eeuwigheid; te weten tegen mijn volk; vergelijk boven Ezech. 25:12, enz.; Amos 1:11.

Eze 25.12 Am 1.11

7) wegvloeien

Of, gestort; dat is, hun bloed, als water door moorderijen vergoten, doen wegvloeien; vergelijk Ps. 63:11, en Jer. 18:21, met de aantekening.

Ps 63.10 Jer 18.21

8) het geweld des zwaards,

Hebreeuws, de handen des zwaards. Zie Job 5:20.

Job 5.20

9) verderfs,

Of, ondergangs, door de Chalde‰n, die de Edomieten geholpen of aangehitst hebben om Jeruzalem in den grond uit te roeien. Zie Ps. 137:7.

Ps 137.7

10) uiterste ongerechtigheid;

Hebreeuws, ongerechtigheid van het einde, of des uitersten; zie boven Ezech. 21:25.

Eze 21.25
11) bloede bereiden,

Dat is, om gedood of vermoord te worden; zie Gen. 4:10, en boven Ezech. 16:36, en Ezech. 21:32. Of, Ik zal u tot bloed maken; dat is, u alzo toerichten, dat het land vol van uw eigen bloed, en [om zo te spreken] niet dan louter bloed zal zijn.

Ge 4.10 Eze 16.36 21.32

12) bloed zal u vervolgen;

Dat is, doodslag en moord, en voorts de doodslagers. Of, het bloed zal u navolgen, als overal gestort zijnde en vloeiende.

13) bloed niet hebt gehaat,

Dat is, moord en doodslag van mijn volk met lust hebt aangezien en bevorderd.

14) uiterste verwoesting stellen;

Of, enkel verwoesting, gelijk Ezech. 35:3, hoewel de Hebreeuwse woorden [zijnde van ‚‚n oorsprong] een weinig verschillen.

Eze 35.3

15) dien,

Ik zal het zo woest maken, dat er niemand wonen noch in- of uitgaan zal.

16) uw heuvelen,

O Edom.

17) in dezelve

Of, op bij.

18) liggen.

Gelijk boven Ezech. 6:6.

Eze 6.6
19) eeuwige verwoestingen

Hebreeuws, verwoestingen der eeuwigheid.

20) bewoond worden;

Anders: wederkeren. De zin is, dat zij niet herbouwd zullen worden om te bewonen.

21) twee volken

Juda en de tien stammen.

22) wij zullen ze erfelijk bezitten,

Zie onder Ezech. 36:5.

Eze 36.5

23) ofschoon de HEERE daar ware;

Of, ofschoon de HEERE daar geweest is; dat is gewoond heeft. De zin is: Over God, overal, [gelijk goddeloze vijanden spreken] zij zullen voor ons zijn, wij zijn er nu de naasten toe, niemand zal het ons kunnen ontnemen. Anders: waar de Heere geweest is, verstaande dit van Juda, waar des Heeren tempel geweest was; vergelijk onder Ezech. 36:2, met de aantekening.

Eze 36.2
24) die gij uit uw haat

Of, gelijk gij met, of tegen hen gehandeld hebt.

25) hen bekend worden,

Bij mijn volk, die alsdan zullen bevinden dat Ik hun vriend ben, als Ik hunne doodvijanden zal hebben uitgeroeid.

26) gericht hebben.

Dat is, gestraft.

27) dat Ik, de HEERE,

Of, dat Ik de HEERE [ben, en dat] Ik, enz.

28) spijze gegeven.

Zie Deut. 31:17.

De 31.17
29) groot gemaakt,

Dat is, stout en trots tegen mij gesproken, mij met pochen en snorken als bespot. Zie van deze manier van spreken Ps. 35:26.

Ps 35.26

30) vermenigvuldigd;

Dat is, veel gesnaters tegen mij gevoerd. Het Hebreeuwse woord athar of gnathar heeft de betekenis van menigte, of overvloed van woorden, of zaken, meest in het goede, wanneer het genomen wordt van veel smeken, en ernstig of heftig hebben; [waarin menigte van woorden gebruikt wordt] of overvloed van allerlei zegen. Zie Gen. 25:21; Exod. 8:8, enz.; Jer. 33:6; maar hier van de trotse snaters en gesnaps, gelijk wanneer iemand [gelijk men zegt] de vlag voert. Alzo is het boven Ezech. 8:11 gebruikt van den overvloed van het afgodische reukwerk.

Ge 25.21 Ex 8.8 Jer 33.6 Eze 8.11
31) Gelijk het ganse land verblijd is,

Gelijk het ganseland der Edomieten zich verheugd heeft over Isra‰ls verwoesting, alzo zal Ik hun ganse land daarom ook weder verwoesten. Zie Ezech. 35:15. Anders: als de ganse aarde verblijd is [dan] zal Ik, enz.; dat is, als er overal blijdschap zal wezen over de weldaden, die Ik mijn volk zal bewijzen, voornamelijk door den Messias, dan zult gij geplaagd en verwoest zijn.

Eze 35.15

32) [alzo]

Dit woord is hier tot aanvulling van den zin ingevoegd uit Ezech. 35:15.

Eze 35.15
33) Gelijk gij u verblijd hebt

Hebreeuws, naar uwe blijdschap. Vergelijk boven Ezech. 35:11, en elders dikwijls.

Eze 35.11

34) erfenis van het huis Isra‰ls,

Over de verwoesting van het land Kana„n, dat Ik Isra‰l [en niet u] ten erve gegeven heb.

35) gans Edom,

Gelijk het ganse land Edom over Isra‰ls ellende gejuicht heeft, gelijk in Ezech. 35:14 gezegd is.

Eze 35.14
Copyright information for DutKant